Over kenniswerkers, kwaliteit en identiteit
Opening lectorenconferentie Hogeschool INHolland
Joeri van den Steenhoven, Kennisland
4 November 2010
Waarde Kenniswerkers,
Dank voor deze gelegenheid om mijn gedachten met jullie te kunnen delen als opening van de jaarlijkse lectorenconferentie van de Hogeschool INHolland. Het is mij een eer. Ik hoop jullie inspiratie te kunnen bieden voor deze dag en een hart onder de riem te steken. Want met alle recente nieuwsberichten, zal de sfeer hier in huis niet opperbest zijn, kan ik mij voorstellen. Maar juist daarom is het van belang met elkaar te werken aan de begrippen waar ik het vandaag over wil hebben: Kwaliteit en Identiteit.
Maar laat ik eerst terugkeren naar de term kenniswerker. Deze term is al in 1959 geïntroduceerd door de vermaarde managementschrijver Peter Drucker. Zijn leven lang bestudeerde hij de manier waarop mensen zich organiseerden in bedrijven. Hij constateerde als eerste de opkomst van een nieuw type medewerker en een nieuw tijdperk. Want wat Frederic Taylor betekende voor de Industriële Revolutie, deed Drucker voor de kenniseconomie. Taylor, de grondlegger van het Scientific Management, bestudeerde eind 19e eeuw nauwkeurig het gedrag van arbeiders in fabrieken en vroeg zich af hoe deze te sturen in tijden van massaproductie. Daartoe benadrukte hij het belang van standaardisatie en vaste procedures om de efficiëntie en productiviteit te verhogen. Op veel plekken zien we deze benadering nog steeds terug, zelfs in het onderwijs van vandaag, Drucker zag na de Tweede Wereldoorlog echter de opkomst van nieuwe organisatievormen en een nieuw type arbeider: de kenniswerker. Iemand wiens primaire taak het was om met informatie te werken. Die kennis produceerde en toepaste in zijn werk. Kortom, iemand die vooral met zijn hoofd werkt in plaats van met zijn handen. Om de meerwaarde en productiviteit van zo’n medewerker tot bloei te doen komen, vereist andere mechanismen dan Taylor had bedacht. Van Drucker komen inzichten als decentraliseren in plaats van centraal controleren, differentiëren in plaats van standaardiseren, het sturen op doelen en waarden in plaats van op regels en procedures, en de noodzaak tot levenlang leren voor elke kenniswerker.
In zijn latere werk verbreed Drucker zijn blik van organisaties naar de gehele samenleving. In zijn boek The Post-Capitalist Society uit 1993 beschrijft hij een transformatie naar een nieuw tijdperk. Een tijdperk waarin volgens hem niet langer arbeid, land of kapitaal de belangrijkste productiefactoren van de economie zijn, maar kennis. Waarde wordt in deze economie volgens Drucker gecreëerd door productiviteit en innovatie, en beiden zijn naar zijn definitie ‘toepassingen van kennis op werk’.
Inderdaad hebben we de afgelopen decennia deze transformatie zich zien voltrekken. Het is een proces dat midden vorige eeuw is begonnen en tot diep in deze eeuw zal doorgaan. Deze is in talloze boeken beschreven en geduid met begrippen als globalisering, informatietijdperk, nieuwe economie, netwerkeconomie en natuurlijk de kenniseconomie. In zijn analyse van de overgang naar een kenniseconomie grijpt Drucker zelfs terug op het werk van Marx. En ook al is het communisme in onmin geraakt, maak met mij de volgende gedachtegang die kan helpen de huidige transformatie beter te begrijpen.
Toen Marx de Industriële Revolutie analyseerde, zag hij crises ontstaan bij de overgang van voornoemde productiefactoren. Dat dit noodzakelijkerwijs tot communisme zou leiden, bleek uiteraard niet het geval. Maar in de huidige transformatie van het industriële tijdperk naar een kenniseconomie zien we vergelijkbare crises optreden. Immers, begin jaren tachtig zagen we de doorbraak van automatisering en de neergang van oude industriesectoren als scheepswerven en textiel. Kortom, de overgang naar een kennisintensieve diensteneconomie. Daardoor beleefde Nederland in die jaren een crisis van de productiefactor arbeid. Met hoge werkeloosheid, sociale onvrede en polarisatie als gevolg.
Momenteel beleven we wereldwijd de tweede transformatiecrisis: die van het kapitaal. Banken vallen om, financiële systemen staan onder druk, mede als gevolg van de technologische innovaties die ons globalisering bracht maar waar we nog niet mee hebben leren omgaan. Een crisis met in veel landen gelijke effecten in de samenleving als in de jaren tachtig. En wat de volgende crisis zal zijn, laat zich in deze analogie makkelijk raden De productiefactor land, in hedendaagse termen het milieu, zal ons dwingen onze economie op een geheel andere, duurzame leest te schoeien. En ongetwijfeld zal ook deze overgang weer een crisis opleveren. Wat voor samenleving dit precies gaat opleveren, weet niemand. Maar dat de transformatie naar een kenniseconomie plaatsvindt en effect heeft op alle aspecten van onze samenleving is helder. Wat hogescholen daarbij moeten doen is beseffen dat we nu niet slechts een crisis beleven, maar een transformatie. Hogescholen zullen zich hiertoe moeten verhouden. Zij moeten bepalen welke rol zij in deze transformatie hebben.
Waarom vertel ik dit? Omdat deze transformatie in wezen de basis vormt voor het ontstaan van de lectoren in het hbo. Het was Frans Leijnse, rond de eeuwwisseling voorzitter van de HBO-Raad, die het idee van de lector met kracht heeft bepleit en gezorgd dat het er kwam in 2001. Hij zag kort gezegd twee ontwikkelingen. Ten eerste, met de opkomst van de kenniswerker, Leijnse noemt hem de ‘reflective practioner’ of onderzoekende professional, veranderen beroepen van karakter. Hierdoor worden andere eisen gesteld aan het onderwijs. Professionals moeten kunnen omgaan met steeds weer nieuwe kennis om toe te passen in hun werk, hierop reflecteren en deze zelf kunnen produceren. Dat geldt niet alleen voor academici, maar ook voor afgestudeerde hbo’ers. Ten tweede, de toepassing van kennis op werk – vertaald naar productiviteit en innovatie – is in de kenniseconomie cruciaal voor het succes van bedrijven. Hogescholen kunnen bij uitstek helpen deze toepassing van kennis te ondersteunen en bevorderen, zeker in sectoren die traditioneel minder goed zijn aangehaakt bij universiteiten. Ik denk dan vooral aan het MKB dat inmiddels het merendeel van het Nederlandse bedrijfsleven uitmaakt. Dat betekent wel dat hogescholen naast een onderwijsfunctie ook een kennisfunctie moeten hebben. En daar zijn de lectoren voor nodig. U dus.
Tegelijk zijn lectoren te zien als een logisch sluitstuk van de emancipatie van het hbo tot volwaardig hoger onderwijs. Een proces dat zich de afgelopen decennia heeft voltrokken. Het was vorige maand 35 jaar geleden dat de HBO-Raad werd opgericht. Een feit dat ongemerkt voorbij lijkt te zijn te gegaan. Midden jaren zeventig bestond het hbo nog uit ruim 400 vaak kleine hogescholen met één of hooguit enkele opleidingen. Het hbo was beroepsonderwijs, geen hoger onderwijs. Sinds die tijd heeft het hbo zich wonderbaarlijk ontwikkeld. De doorbraak hiervoor was de HOAK-nota van Minister Deetman, dit jaar precies 25 jaar geleden. HOAK stond voor Hoger Onderwijs: Autonomie en Kwaliteit. Bestuur op afstand werd het parool. Universiteiten en hogescholen werden als hoger onderwijs zelf verantwoordelijk voor hun eigen beleid en kwaliteit. Een beweging die krachtig werd bepleit en bevorderd door JanKarel Gevers, destijds de voorzitter van de HBO-Raad.
Dit heeft Nederland veel opgeleverd. Allereerst is het aantal studenten enorm gegroeid. In het hbo van 187.000 tot inmiddels boven de 400.000. Het hbo is daarmee niet alleen zelf geëmancipeerd, maar fungeert inmiddels ook als de grootste emancipatiemachine van dit land. Daar mag het trots op zijn. Tegelijk is het aantal instellingen juist fors gekrompen van 400 tot ongeveer 40 nu. En zijn de functies van het hbo uitgebreid, met als meest kenmerkende voorbeeld de kennisfunctie zoals de lectoren die nu vormgeven.
Het is deze emancipatie van het hbo heeft ertoe geleid dat Nederland 35 jaar later een hoogopgeleide bevolking kent. Natuurlijk, sommige landen lopen op ons voor en anderen halen ons zelfs in. Maar zonder het hbo was de stand van Nederland als kennisland een stuk zorgelijker geweest. Het hbo heeft daarmee een prestatie van formaat geleverd, dat verdient een compliment. Maar dat maakt ook dat we hoge verwachtingen hebben van het hbo. Dus is het hbo af? Ik dacht het niet. Zoals gezegd, de transformatie naar een kenniseconomie is nog niet voltooid en de omgeving zit niet stil. Maar er zijn ook een aantal intrinsieke redenen die het noodzakelijk maken voor hogescholen, en jullie als lectoren, om te vernieuwen. Juist nu. En daarmee kom ik op kwaliteit en identiteit.
Eerder dit jaar kwam het Rapport Veerman uit over de toekomst van het hoger onderwijs. Het werd direct omarmd door de bestuurders van universiteiten en hogescholen. Vreemd, want de boodschap van Veerman is geen vrolijke. De kwaliteit van het hoger onderwijs is onder maat. De studie-uitval is te hoog, talent wordt te weinig uitgedaagd en er is te weinig flexibiliteit in het stelsel om de gevarieerde vraag van de huidige arbeidsmarkt te kunnen bedienen. Kortom, het hoger onderwijs moet beter en is niet toekomstbestendig. De oplossing die Veerman bepleit is meer differentiatie. Het stelsel moet minder centralistisch worden. Instellingen moeten meer een eigen profiel krijgen. Het opleidingenaanbod moet gevarieerder om de vele studenten te kunnen bieden waar ze recht op hebben: goed onderwijs. Ik haal hier twee begrippen uit waar het hbo aan moet werken: kwaliteit en identiteit.
Wat betekent dit voor hogescholen, en in het bijzonder voor lectoren? Er is werk aan de winkel. Presteren is geen vies woord meer, zo stelt het regeerakkoord. Ook daarin is het verhogen van de kwaliteit het belangrijkste doel. De uitdaging voor hogescholen is daarbij een dubbele: het verhogen van de kwaliteit terwijl het aantal studenten verder zal groeien. Tegelijk wil het regeerakkoord de kennisfunctie van het hbo versterken. Immers, de zogenoemde kennisvalorisatie moet meer aandacht krijgen, vooral voor het MKB. En dan kom je al snel uit bij hogescholen. De vraag is dus: wat kunnen lectoren hieraan bijdragen? Ik zie vier punten van aandacht:
Ten eerste, versterk de verbinding met het onderwijs. Als verhogen van de kwaliteit centraal staat, moeten lectoren daar hun rol in spelen. De afgelopen jaren zijn veel lectoraten in afzondering van het onderwijs opgezet. Wellicht begrijpelijk, maar die tijd is voorbij. Net als op universiteiten geldt dat onderwijs en onderzoek verbonden moeten zijn. Lectoren zouden bij uitstek de docenten moeten zijn die iets extra’s brengen, een zaal voor studenten inspireren en op scherp zetten. Of studenten betrekken bij hun onderzoek en hen daarmee tot onderzoekende professional maken. Daarbij gaat het niet alleen om de studenten in initiële opleidingen, maar ook om de professionals die later terugkeren naar de hogeschool. Juist voor hen hebben lectoren een bijzondere positie. En tot slot kunnen lectoren helpen de docenten van een hogeschool verder te professionaliseren. Dit alles stelt overigens eisen aan de vaardigheden van lectoren zelf. Ook jullie zullen als kenniswerker moeten blijven leren en ontwikkelen.
Ten tweede, het profiel en dus identiteit van hogescholen moet scherper. De lectoren zijn als geen ander gepositioneerd om hieraan invulling te geven. Zij kunnen en moeten een uithangbord van een instelling zijn die laat zien dat deze op haar profiel ook de juiste expertise in huis heeft. Dat betekent keuzes maken. Want passen alle huidige lectoren in het gekozen profiel van een instelling? Niet zonder meer. Maar laat dat geen operatie worden waarin alle huidige lectoren worden gebundeld in vage, samengeraapte en dus onbegrijpelijke profielen waar de buitenwereld niks mee kan. Niet de interne organisatielogica moet leidend zijn, maar de externe behoefte aan kennis in de omgeving en de intrinsieke sterktes van de instelling. Het kan bijvoorbeeld ertoe leiden dat sommige hogescholen een regionaal profiel kiezen, terwijl anderen zich willen profileren op bepaalde domeinen. Een scherper profiel kan echter wijziging betekenen in de samenstelling van lectoren op een bepaalde instelling. Dat moet dan maar.
Ten derde, versterk de relatie met de markt je bedient. Al jaren worden in discussies over innovatie gesteld dat vooral het MKB hierop achterblijft. Natuurlijk kan dit veel beter, ik zie soms hemeltergende voorbeelden. Maar ik moet zeggen dat ik dat toch niet helemaal geloof. Innovatie wordt vaak gezien als investeren in technologisch R&D. En ja, dat doet het MKB minder. Maar het zijn juist vaak kleinere, jonge bedrijven die met nieuwe toepassingen, producten en diensten komen. Voor hen is de universiteit vaak een onneembare vesting, een ontoegankelijk bastion van kennis. Hogescholen, en vooral lectoren, hebben de kans en de plicht die brug wel te slaan en hier haar kennisfunctie te realiseren. Daarmee kunnen zij juist hun meerwaarde bewijzen, en dat mag best met wat meer zelfvertrouwen en trots worden uitgedragen.
Ten vierde, en deels volgend uit het vorige punt: doordenk nog eens goed wat nu precies de verhouding tot het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek is. In de discussie over lectoren wordt regelmatig gezegd dat hogescholen op deze manier ‘universiteitje spelen’. Mij is dat te makkelijk. Het type onderzoek en de kennisfunctie van het hbo is een andere dan die van het wo. Maar dan moeten lectoren als eerste laten zien waarin het werk dat zij doen verschilt van hun academische collega’s. Dat mag best beter onderbouwd en meer zichtbaar worden gemaakt. Ook dat bepaalt de identiteit die een hogeschool kenmerkt. Gebeurt dat niet, dan dreigt een reëel gevaar voor hogescholen. Dan zullen universiteiten zich gaan profileren als het hoogste niveau. Zij gaan selecteren op de beste studenten en zich voorstaan op excellent onderzoek. De rest mag het hbo doen. Dat moet het hbo niet willen, en Nederland trouwens ook niet.
Ik rond af, en wel met een paradox en een opdracht. Nederland beleeft een transformatie naar een kenniseconomie. Dat is een realiteit, geen keuze. De enige keuze is of we een sterke kenniseconomie willen zijn. Dat begint bij uitstekend onderwijs en onderzoek. De afgelopen jaren heeft het hbo een indrukwekkend emancipatieproces doorgemaakt, En is zij uitgegroeid tot een van de grootste emancipatiemachines van de kenniseconomie. Maar die rol schept verwachtingen en verplichtingen. Hogescholen hebben een unieke positie binnen het Nederlandse hoger onderwijs, waar vanuit het buitenland regelmatig met interesse en waardering naar wordt gekeken. En lectoren horen daar bij. Als we van Nederland een sterk kennisland willen maken, en dat moet gebeuren, dan moeten we die positie ten volle benutten. Dat betekent werken aan je eigen kwaliteit en identiteit als hogeschool. Dat is jullie verantwoordelijkheid.
De paradox schuilt in het feit dat hogescholen in hun emancipatieproces zich veelal naar de wetten van Taylor zijn gaan organiseren. Deels gedwongen door hoe het huidige bestel nu werkt. Om relevant te worden in het kennistijdperk hebben hogescholen de managementfilosofie van het industriele tijdperk te lang toegepast. Die filosofie heeft wellicht de snelle groei van het hbo hanteerbaar gemaakt, maar de focus teveel gelegd op massaproductie. Dat heeft ook uitglijders zoals op deze instelling met diploma’s voortgebracht. Nu is de tijd dat paradigma te veranderen. De uitdaging voor de komende jaren is te werken aan kwaliteit en identiteit. Daarvoor zullen hogescholen in hun eigen organisatie de overgang moeten maken naar het kennistijdperk. Dat is de opdracht. Dat betekent minder Taylor, meer Drucker. Meer decentraliseren, differentiëren en sturen op doelen waarop je ook afgerekend mag worden. Dit veronderstelt dat iedereen ziet dat kwaliteit en identiteit ieders verantwoordelijkheid is. Maar dus ook dat iedereen daar zijn bijdrage aan kan leveren. In het volle besef dat beide begrippen kwetsbaar zijn. Maar dat de sleutel tot succes op de eerste plaats bij jullie ligt. Daarin ligt jullie uitdaging. Ik wens jullie daarbij veel succes.
Ik dank u wel.