LeerKracht van Nederland: kwaliteit, kwantiteit…creativiteit?
Donderdag 24 januari lanceerde het ministerie van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap het actieplan ‘LeerKracht van Nederland’. Het plan is het antwoord op het adviesrapport van de commissie leraren dat verscheen in september 2007. Het lerarenprobleem wordt door het ministerie voornamelijk geformuleerd in termen van kwantiteit en kwaliteit. Met andere woorden: er zijn te weinig leraren en het niveau is te laag.
Na een beknopte introductie van directeur Directie Leraren Monique Vogelzang zwermde schoolbesturend Nederland uit over het culturele complex de Philarmonie in Haarlem om te praten en vooral te horen over beloningsdifferentiatie, fundatie-systemen en de juridische positie van de leraar in de school. Chris en ik mengden ons onopzichtig in de massa en hielden onze oren gespitst voor innovatieve en creatieve oplossingen…
Gedurende de strak geregisseerde conferentie was er niet veel ruimte voor discussie. Het was voornamelijk het ministerie dat haar plannen presenteerde. Op hier en daar een kritisch geluid van een ROC regiomanager of een hogeschooldirecteur na, was het vooral luisteren naar ‘docent van het jaar 2007’ of kijken naar een powerpointpresentatie van een OC&W- medewerker. Twee onderwerpen kwamen telkens terug op tafel: scholing en beloning. Leraren moeten bijvoorbeeld de kans krijgen zich met behulp van een onafhankelijk fonds ‘op te scholen’. De ambtenaar die het plan presenteerde gebruikte erg vaak de woorden: ‘opscholen naar een hogere positie’. Hoewel de sector als geheel daar misschien beter van wordt is het de vraag of een school er iets mee opschiet. Als een docent doorschuift naar een ‘hogere positie’ dan blijft er weer een plek over die vervolgens weer opgevuld moet worden. En de vraag is dan door wie? Want als we de statistieken van OC&W mogen geloven staan we aan de vooravond van een absurd lerarentekort. De oplossing? Hogere (en gedifferentieerde) beloningen aldus het ministerie. Dat zal jonge honden aantrekken. Niet een erg creatieve oplossing. Toch zijn er gedurende de hele conferentie nauwelijks geluiden die deze visie bekritiseren, hoewel niemand het nalaat om na een lofzang op deze aanpak toe te voegen dat:” loon natuurlijk niet de enige vorm voldoening is”.
Uiteraard is er niks mis met betere lonen voor leraren. Evenmin valt er veel in te brengen tegen het creëren van ‘opscholings’-kansen voor leraren. Waar het echter aan lijkt te ontbreken in het plan van OC&W is ruimte voor creatieve en innovatieve oplossingen van onderop. OC&W bepleit wel een sterkere positie voor leraren, zodat ze meer invloed hebben op het schoolbeleid. Een concreet voorstel in dat kader is het oprichten van een sterke vakvereniging. Maar in hoeverre is een leraar die rondloopt met een goed idee voor zijn school hierbij gebaat? Hoe snel zou hij een geniale ingeving die bijdraagt aan het verbeteren van het onderwijsklimaat op diens school kunnen realiseren? Gaat zo’n vakvereniging niet gewoon onderdeel uitmaken van het logge bureaucratische systeem dat de onderwijssector nou eenmaal is? Gaan de oude instrumenten van scholing en beloning ons helpen om het onderwijsveld te verbeteren?
We hadden op voorhand al zo’n vermoeden, maar na een dag de kat uit de boom kijken in het epicentrum van het onderwijsbeleid weten we zeker dat in de onderwijssector kansen liggen voor Kennisland. Niet met betrekking tot de inhoudelijke kant, maar wel als het gaat om het stimuleren van creatieve en innovatieve oplossingen ter verbetering van de randvoorwaarden voor goed onderwijs door de mensen die rechtstreeks betrokken zijn bij de dagelijkse praktijk op scholen: docenten, conciërges, ouders en leerlingen. Volgens ons ligt de oplossing niet (alleen) in het verbeteren van individuele professionals, maar juist in het betrekken van alle actoren in het veld.