OECD: Investeren in goed onderwijs levert economische groei
Auteur: Joeri van den Steenhoven (voormalig voorzitter Kennisland)
Op 25 januari jl. presenteerde de OECD-onderwijsexpert Andreas Schleicher bij de Lisbon Council een nieuw en langverwacht rapport over de relatie tussen onderwijs en economische groei. De aansprekende titel is: The high cost of low educational performance.
Kern van zijn verhaal: Door goed te investeren in onderwijs kunnen landen hun economische groei stimuleren. Wie dat nalaat, laat veel kansen op economische groei liggen. In het rapport zoekt en vindt hij bewijzen voor de stelling dat een hoger opleidingsniveau van een land leidt tot hogere economische groei. En hij rekent zelfs per land uit hoeveel precies. Schleicher presenteert als altijd weer interessante cijfers.
Wat levert goed onderwijs op?
Die vraag wilde Schleicher onderzoeken, het was een vraag die hem al jaren bezig hield. De opbrengsten van onderwijs zijn talrijk maar liggen in de toekomst, is een veelgehoorde stelling. Maar hoe dit te bewijzen? Daarom bestudeerde hij samen met een groep internationale statistici de relatie tussen de scores van landen op de zgn. PISA-studie en economische groei. De PISA-studie is een test voor leerlingen van 15 jaar op onder meer taal en rekenen die inimddels in alle OECD-landen wordt afgenomen. Zijn conclusie is helder: Landen met hogere scores op PISA, hebben ok een hogere economische groei. En ook de trend bevestigt dat. Een stijging in PISA-scores hangt samen met stijging in economische groei. Vervolgens rekent de OECD voor hoeveel dat landen kan opleveren. Enkele hoogtepunten in drie scenario’s:
- Als alle OECD-landen hun eigen PISA-score met 25 punten weten te verhogen, levert dat het enorme bedrag van 114 biljoen dollar op gedurende het leven van de generatie geboren in 2010. Voor Nederland is dat 1,8 biljoen dollar, oftewel 1.889 miljard dollar.
- Als alle OECD-landen hun onderwijsprestaties naar het niveau van Finland zouden weten te krijgen, levert dat het enorme bedrag van 260 biljoen dollar op. De meeste potentie zit in de VS (100 biljoen dollar). Nederland scoort al goed op PISA en komt uit op 1,2 biljoen dollar.
- Als de OECD-landen ervoor zorgen dat alle leerlingen een minimum PISA-score van 400 zouden halen, dan levert dat 193 biljoen dollar op. Nederland scoort gemiddeld goed op PISA maar heeft meer leerlingen die onder de 400-grens scoren. Daarom levert dit Nederland 1,5 biljoen dollar op.
Indrukwekkende cijfers op het eerste gezicht. Hierbij moet wel in aanmerking genomen worden dat deze cijfers berekend zijn over de opbrengsten in economische groei voor de generatie geboren in 2010. Oftewel, voor een periode van 80 jaar (2010 tot 2090). Als het jaarlijks wordt bekeken levert het voor Nederland volgens het rapport zo’n 0,3% tot 0,4% aan extra economische groei per jaar op, afhankelijk van het gekozen scenario. Met een huidig Nederlands BNP van 595 miljard euro (2008) is dat toch een potentieel van zo’n 2 miljard euro per jaar aan extra economische groei.
Investeren in goed onderwijs loont
Wat kunnen we van dit rapport leren? Op de eerste plaats toont het rapport aan dat investeren in goed onderwijs loont. Landen die niet zorgen voor goed onderwijs, laten enorme kansen op economische groei liggen. En voor verreweg de meeste OECD-landen geldt dat verbetering van het onderwijs nog volop potentie biedt om extra economische groei te genereren. Behalve Finland dus. Dat is een gegeven dat zijn plek verdient in het huidige debat over de heroverwegingen en bezuiningen die de overheid de komende jaren wil doorvoeren. Daarin is veel te veel aandacht voor de vraag op welke plekken er geld af kan. Maar om de staatsfinancien te verbeteren is het creeren van extra groei door beter onderwijs dus ook een kansrijke strategie. Met dit rapport legt de OECD daarvoor een statistisch onderbouwde basis en verschuift ze het debat over investeren in onderwijs. Ook in de Nederlandse context, met de recente motie-Hamer bijvoorbeeld, is die stellingname terug te zien en daarom is dit rapport zeer relevant.
Daarbij onderstreept Schleicher, ook in zijn presentatie, dat gewoonweg meer investeren in onderwijs dan zeker niet de enige factor is. Wat dit rapport vooral zo waardevol maakt is dat hier de uitkomsten van onderwijsbeleid worden gemeten. Hoe effectief is een onderwijssysteem van een land eigenlijk? En wat levert het op als je je onderwijssysteem verbeterd? Het rapport laat zien dat er enorme verschillende tussen landen zijn.
Daarbij mag ook gekeken worden naar de productiviteit van het huidige onderwijssysteem. Een land als bijvoorbeeld Finland besteedt minder geld aan onderwijs dan de VS, maar scoort veel beter. De juiste vervolgvraag is daarom hoe het onderwijssysteem te verbeteren, niet hoeveel te bezuinigen. Dit rapport bewijst dat er nog voldoende mogelijkheden voor verbetering zijn als naar de uitkomsten wordt gekeken en wat dat een land oplevert. De uitdaging die dit rapport op tafel legt is dat als landen hun onderwijs beter laten presteren daarmee meer economische groei kunnen realiseren. We moeten dus kijken hoe we meer uit het onderwijs kunnen halen, niet hoe erop te bezuinigen. En we weten nu dat gerichte extra investeringen hiervoor te rechtvaardigen zijn omdat het extra economische groei oplevert.
Wie de trends bekijkt, ziet dat veel landen hiermee bezig zijn. In het rapport wordt als beste voorbeeld Polen aangehaald. In zes jaar tijd heeft het de PISA-scores met 29 punten weten te verbeteren. Het rapport haalt verder landen als Finland, Canada en Korea aan die de afgelopen jaren hun onderwijssysteem hebben hervormd en versterkt. Het rapport gaat niet in op welke verbeteringen het meeste opleveren, wellicht een idee voor een volgend onderzoek. Maar in zijn presentatie gaf Schleicher wel een aantal kenmerken van goed werkende onderwijssystemen. Klassegrootte lijkt geen rol te spelen. Maar leraren worden beter betaald en er wordt meer geinvesteerd in hun professionalisering. Tot slot, sociaal-economische afkomst en locatie van de school hebben veel minder invloed op de behaalde onderwijsprestaties en de verschillen in opleidingsniveau naar maatschappelijke positie zijn kleiner. Alledrie doordenkers voor het huidige debat in Nederland.
Hoe moeten we dit rapport nu zien?
Om te beginnen: als Schleicher spreekt, luisteren velen. Hij is bij de OECD verantwoordelijk voor de succesvolle PISA-studies en de auteur van de jaarlijkse OECD-rapporten Education at a Glance. Er zijn weinig experts ter wereld die meer weten over de prestaties van landen op het gebied van onderwijs. Dit rapport toont aan dat goed onderwijs meer economische groei oplevert en dat er nog veel kansen op verbetering en dus meer groei liggen. Dat is zeker in de huidige tijd van heroverwegingen een niet te negeren boodschap.
Toch zijn op deze studie ook wel een paar punten van kritiek te geven. Allereerst, in het rapport geldt de wet van de grote getallen. 200 biljoen dollar klinkt natuurlijk enorm, maar is wel berekend voor de periode 2010-2090. Het over zo’n lange termijn extrapoleren van cijfers levert zeer grote onzekerheden op. Verstandiger was geweest als het rapport zou aangeven wat dit voor de komende tien jaar zou kunnen opleveren. Daarmee zou het rapport ook aan waarde winnen in het debat over de noodzakelijke bezuinigingen en hervormingen die overheden de komende jaren moeten doorvoeren om de crisis te boven te komen. Ten tweede, als uitgangspunt voor onderwijssuscces wordt als basis de uitkomsten van de PISA-scores gehanteerd. Dit is een test voor 15-jarige leerlingen. Daarmee blijft de bijdrage van het hoger onderwijs grotendeels buiten schot. Terwijl het rendement daarvan een fors positief of negatief effect op de potentiele economische groei kan hebben. Dat is jammer en levert tevens het gevaar van al te snelle conclusies.
Maar zelfs als meegenomen wordt dat de cijfers op macro-niveau zijn en met onzekerheden zijn omgeven, wordt met dit rapport aangetoond dat er een duidelijke relatie is tussen goed onderwijs en economische groei. En dat dit zelfs te berekenen valt. Ongeacht hoeveel dat precies oplevert, die constatering is een doorbraak voor het debat en zal de komende maanden vast nog vaak worden aangehaald.
Daarom tot slot alvast een laatste tip voor onze Minister van Financien die momenteel bezig is de crisis te bestrijden. Op dezelfde dag dat Andreas Schleicher zijn OECD-rapport in Brussel presenteerde, hield Wouter Bos zijn Den Uyl-lezing in Amsterdam. Hij had het over de verhouding tussen markt en overheid en hoe hiernaar te kijken. Een probleem dat hij zag was het hanteren van een breed welvaartsbegrip, dat velen wensen maar zo moeilijk te berekenen is. Letterlijk zei hij: ‘Particuliere koopkracht en groei zijn relatief makkelijk te berekenen. De kosten van het financieren van een goed onderwijssysteem ook nog wel. En het negatieve effect van de belasting die daarvoor geheven moet worden ook. Maar nu juist de baten die zo’n onderwijsinvestering heeft voor ons allemaal weer niet.’ Wel, beste Wouter, dat is niet meer waar. Het kan dus wel, met dank aan Andreas en zijn statistici van de OECD.