Open sociale labs hebben de toekomst

    20 november 2013

    Op 7 en 8 november organiseerde het collectief ‘Open for Change’ het Open Development Camp 2013 in het Amlab. De conferentie draaide rond de vraag: hoe kunnen open data, innovatieve technologie en nieuwe manieren van werken ons helpen een betere wereld te creëren? Ik presenteerde hier mijn bevindingen over mijn onderzoek naar het concept ‘sociale labs’. Hoe open zijn die labs? En wat kunnen ze betekenen voor het oplossen van complexe maatschappelijke problemen? Mijn conclusie: sociale labs moeten meer open worden, zodat ze kunnen professionaliseren en samen een sterker collectief kunnen vormen. Ook zouden zij zich meer kunnen openstellen voor een bredere maatschappelijke deelname. Op deze manier zullen ze beter in staat zijn om andere actoren in beweging te krijgen om samen aan complexe problemen te werken. 

    Sociale Labs

    Sociale labs zijn in opkomst. Maar wat zijn die sociale laboratoria precies? En belangrijker: wat doen ze precies? Het internet schetst een veelbelovend beeld. Sociale labs zijn ‘leerruimtes waar geëxperimenteerd wordt met nieuwe aanpakken voor complexe maatschappelijke problemen, zoals bijvoorbeeld migratie, obesitas of jeugdwerkeloosheid’ (bron: SIG). Een sociaal lab onderscheidt zich van traditioneel georganiseerde organisaties doordat in een lab multi-disciplinaire teams aan systemische verandering werken. Om het werk van deze teams kracht bij te zetten, hanteren labs verschillende methodes. Zo situeren ze hun werkplek zo dicht mogelijk bij het ‘het probleem’, bijvoorbeeld in een uitzendbureau (jeugdwerkeloosheid), een bejaardentehuis (ouderenzorg) of zelfs een regering (innovatie publieke sector). Ook betrekken ze door middel van social design-methodes de eindgebruikers bij het ontwerpproces. Eindgebruikers zijn zowel mensen die hinder ondervinden van het probleem (bijvoorbeeld mensen met overgewicht), als mensen die betrokken zijn bij het oplossen van het probleem (bijvoorbeeld medewerkers van een voedingscentrum). Het Canadese Social Innovation Generation (SIG) heeft een mooie lijst met labs op zijn website. 

    Lab2: Een lab over labs

    De beschrijvingen die online beschikbaar zijn, geven een optimistisch beeld van een groeiend veld. Maar hoe werkt de labformule nou in de praktijk? En brengt zij echt systemische verandering teweeg? Hier laat het internet veel minder over los. Daarom nodigden Kennisland en Hivos 20 labs uit om inzichten uit elkaars werkpraktijk uit te wisselen. Op het Lab2-event bleek dat er achter de belofte van sociale labs nog veel vragen schuilgaan. De labs zijn goed in het bedenken van creatieve oplossingen, en deze onderbrengen in (tijdelijke) projecten. Wel roepen ze daarbij veel praktische vragen op: hoe regel je stabiele financiering, hoe stel je een goed team samen, hoe blijf je onafhankelijk? Veel moeilijker bleek de vraag hoe labprojecten tot structurele, institutionele verandering leiden. Er was bij Lab2 bijvoorbeeld een lab dat een slimme online tool had ontwikkeld voor het monitoren van verkiezingsgeweld in Kenia. Mensen meldden er massaal ongeregeldheden. Maar dit loste het verkiezingsgeweld niet op. De oorzaak van dit probleem ligt natuurlijk veel ingewikkelder: slecht functionerende instituties, corruptie en de politieke dynamiek van het land. Hier verandert een tool weinig aan. Extra verkiezingswaakhonden verbeteren namelijk nog geen democratie. 

    Het systemische karakter van ingewikkelde problemen vraagt om veel slimme processen tegelijk, met een veelheid aan actoren. Alleen zo ontstaat de benodigde beweging waarin het gedrag van een grotere groep mensen verandert. Daarmee vormen zich nieuwe interactiepatronen waardoor de druk toeneemt om institutionele organisatieprocessen aan te passen. En pas dan kantelt een systeem. Deze dynamiek betekent dus dat sociale labs als entiteit wel oplossingen kunnen verzinnen en uitproberen, maar nooit alleen systemische verandering teweeg kunnen brengen. In tegenstelling tot traditionele R&D-labs (waar expertise en geslotenheid centraal staan), staat of valt het succes van een sociaal lab met haar vermogen om de labmuren zo poreus mogelijk te laten zijn. Alleen op die manier krijgen labs de gedachten en handelingen van grote groepen mensen in verschillende lagen van de samenleving in beweging. Hoe zouden labs dat beter kunnen doen?

    Vuile was buiten hangen

    Vanuit deze bevindingen zijn twee type acties denkbaar. De eerste set acties is gericht op een betere samenwerking tussen labs onderling en heeft als doel om van elkaar te leren over praktische vraagstukken die hen bezighouden. Vraagstukken waarbij praktische kennis bijdraagt aan de ontwikkeling van een goed idee naar een stevig project. Voorbeelden van zulke onderwerpen zijn: financiering, contractering, teamsamenstelling, en het gebruik van co-creatieve methodes. Hiervoor is openheid en professionalisering nodig, waarbij labs hun vuile was durven buiten te hangen in een open leergemeenschap met een effectieve uitwisselingsstructuur. Zo wordt die vuile was sneller en beter schoon. Een dergelijk ‘lerend labcollectief’ bestaat nog niet. Financierende organisaties zoals filantropische instellingen en overheden kunnen hierin een helpende hand bieden door naast het investeren in het opzetten van labs, ook te investeren in het opzetten van een dergelijk netwerk. Sarah Schulman geeft in haar stuk ‘A Lab of Labs’ tips voor de vorming van een leernetwerk voor labs.

    Sociale labs worden echter alleen effectief op structureel niveau als zij externe collectieven aan zich weten te binden en in beweging brengen. De tweede set acties is daarom gericht op het bewerkstelligen van een bredere samenwerking tussen labs en andere actoren in de samenleving. Als labs inclusiever worden in hun werkwijze en beter leren omgaan met het politieke krachtenveld in hun omgeving kunnen ze aan impact winnen. Specifiek vertaalt dit doel zich in drie mogelijke aanpakken.

    Ten eerste focussen labs zich nu vooral op het ontwerpen met kleine teams (bijvoorbeeld een burger, een beleidsmaker, een beleidsuitvoerder en een designer) en vergeten daarbij gemakshalve dat deze oplossingen moeten overleven in een wereld die deze oplossingen nog niet accepteert. Labs zouden daarom meer kunnen investeren in lobbyactiviteiten, zodat actoren buiten hun lab (NGO’s, gemeentebesturen, politieke partijen, vakbonden) tegelijkertijd in beweging komen. Dit betekent dat het goed zou zijn als labmedewerkers naast onderzoek en design ook beter worden in andere vaardigheden: schrijven voor lokale media, spreken voor een onbekend publiek, onderhandelen met de zittende orde en verleiden van mensen om hen zover te krijgen mee te werken aan een idee. Mind Lab is hier bijvoorbeeld al sterk in.

    Ten tweede focussen labs zich voornamelijk op het ontwerpen van tastbare, zichtbare oplossingen, zoals een mobiele applicatie of een betaalbaar toilet. Maar het zou labs niet misstaan als zij naast het ontwerpen van slimme oplossingen, zich ook wagen aan het herontwerpen van ingewikkelde processen: aanbestedingsprocedures, productieketens, beslisstructuren, wetten, beleidsstructuren, evaluatiemethodes, enzovoorts. Dit zijn degelijke onderwerpen maar juist daar zit een veel grotere hefboomwerking als het gaat om structurele verandering. En ook hier vraagt een herontwerp om een bredere, open samenwerking tussen labs en andere actoren in de maatschappij.
    Ten derde doen labs er goed aan om het bestaan van aloude aannames, rolverdelingen en tegenstellingen in hun directe werkomgeving te erkennen, maar zouden dit zelf nog beter kunnen ontkrachten in hun eigen werkwijzen. De werkwijze in cross-sectorale teams, en de aannames in verhoudingen daarin, laat zich zien in de taal van labs: ‘de machteloze eindgebruiker’ versus ‘de machtige politicus’, ‘de sluwe beleidsmaker’ versus ‘de achteloze beleidsuitvoerder’, en tussen ‘het slimme Westen’ versus ‘het kwetsbare, arme Afrika’. In de praktijk betekent het dat labs consequent onorthodoxe samenwerkingen en rolverdelingen opzoeken, waarin elke bondgenoot slim, sterk, waardig, expert en machtig is op zijn eigen manier. Dit betekent ook dat labwerkers zich constant moeten kunnen associëren met en distantiëren van hun eigen eigen aannames en waardeoordelen én die van anderen. Deze vaardigheid is cruciaal om ingesleten interactie- en denkpatronen te doorbreken. 

    Labs hebben de toekomst

    Sociale labs zijn veelbelovende platforms voor systemische verandering. Labs kunnen namelijk grote maatschappelijke problemen oppakken die typisch ‘van niemand’ zijn en daarin traditionele organisatiestructuren doorbreken door partijen samen te brengen die normaliter niet met elkaar samenwerken. Om hier beter in te worden moeten labs intern en extern meer open worden. Hierbij blijft het behoud van onafhankelijkheid, dynamiek en creativiteit een grote uitdaging, maar alleen op deze manier ontstaat de nodige beweging om complexe problemen collectief aan te pakken.


    Marlieke Kieboom

    NB. Ik werk momenteel aan een tweedelige paper over sociale labs. Het eerste deel (Lab Matters: Learning from Social Innovation Laboratories practice) ondersteunt de labpraktijk met nieuwe handelingsperspectieven. Het tweede deel (Lab Ladders: Elevating our understanding on social innovation labs for systemic change) daagt onderzoekers uit om de theorie en denkpatronen achter sociale innovatielabs kritischer te bestuderen. 

    Deze tekst heeft een Creative Commons Naamsvermelding-licentie (CC BY) en is gekopieerd van de Kennisland-website. Ga voor de volledige versie met afbeeldingen, streamers en noten naar https://www.kl.nl/opinie/open-sociale-labs-hebben-de-toekomst/

    This text has a Creative Commons Attribution License (CC BY) and has been copied from the Kennisland website. For a full version with images, streamers and notes go to https://www.kl.nl/opinie/open-sociale-labs-hebben-de-toekomst/